Voorzichtig beleggen om je vermogen in stand te houden, blijkt een recept voor verlies door de fiscale regels rond box 3. Welke beleggingen leveren ook na belasting nog enig rendement op – en welke risico’s vraagt dat?
Een rendement van bijna 8 procent. Als het aan de fiscus ligt, wordt iedere belegger geacht dat volgend jaar te behalen. De Belastingdienst rekent over 2026 met een fictief rendement van 7,8 procent op alles wat geen spaargeld is: van aandelen tot obligaties, en van vastgoed tot bitcoins. Over dat fictieve rendement heft de fiscus 36 procent belasting. In de praktijk komt dat neer op een aanslag van ongeveer 2,8 procent op het belegde vermogen.
Beleggers die aantoonbaar een veel lagere opbrengst op hun beleggingen hebben gehaald, kunnen ervoor kiezen hun werkelijk behaald rendement op te geven. De komende jaren gaat dat via een zogenoemde tegenbewijsregeling, waarbij de bewijslast bij belastingplichtigen ligt. Wie zijn werkelijk rendement belast wil zien via de tegenbewijsregeling, moet er wel rekening mee houden dat zijn volledige beleggingsportefeuille door de fiscus wordt belast. Het heffingsvrij vermogen van (de eerste) ruim 50 duizend euro vervalt. Bovendien wordt er net gedaan alsof beleggers geen kosten hoeven te betalen of last hebben van inflatie, waardoor de belasting veel hoger kan uitvallen dan op basis van het werkelijk behaalde reële rendement rechtvaardig is.
Gewaarschuwd
De forse effecten van de box 3-heffing leidden onlangs tot een waarschuwing uit opmerkelijke hoek. Toezichthouder AFM wees erop dat rekening moet worden gehouden met de mogelijkheid dat niet alle beleggingsproducten nog voldoende rendement opleveren voor behoudende beleggers. Door de hoge belasting “kan het verwachte nettorendement van een defensief beleggingsproduct uiteindelijk onvoldoende zijn voor vermogensbehoud of -groei”, aldus de AFM.
De waarschuwing van de AFM is gericht aan banken, vermogensbeheerders en beleggingsadviseurs; partijen die geld voor beleggers beheren of aanbieden.
Voor beleggers die de zaken zelf regelen, zetten we de zaken hierna op een rij met rondgang langs acht soorten beleggingen: van de veilige spaarrekening tot de riskantere uithoeken van de markt.
1. Spaargeld fair belast, niet waardevast
Spaarders ontvangen bij banken als ABN Amro, ING en Rabobank nu ongeveer 1,25 procent rente. Wie zijn geld voor meerdere jaren vastzet, of spaart via buitenlandse banken en platforms, kan dat percentage verhogen tot zo’n 2 à 3. De fiscus rekent met een fictief rendement op spaargeld voor 2025 van 1,44 procent. Spaarders konden zonder veel risico of moeite daadwerkelijk zo’n rente behalen. De belastingdruk is in dit geval dus fair, maar als ook rekening gehouden wordt met inflatie blijkt sparen niet bepaald waardevast.
2. Defensieve staatsobligaties - nul rendement
Staatsobligaties vormen al decennia de hoeksteen van een defensieve portefeuille. Staatspapier van landen met de hoogste kredietwaardigheid, zoals Nederland, Duitsland en Zwitserland, geldt als de ultieme veilige belegging.
Die zekerheid is allang niet meer gratis. De tienjaarsrente loopt uiteen van 0,1 procent in Zwitserland tot 1,7 procent in Japan en 2,7 procent in Duitsland. Nederlandse staatsleningen met een looptijd van tien jaar noteren rond 2,8 procent. Dat is ongeveer hetzelfde percentage dat in box 3 wordt afgeroomd door de fiscus.
Bij de veiligste obligaties blijft er na belasting dus niets over. Trek daar nog inflatie van rond de 3 procent van af, en het reële rendement duikt stevig in de min. Voor defensieve beleggers is er daarmee nauwelijks nog een veilige haven waarbij vermogen behouden blijft.
3. Degelijke bedrijfsobligaties - meer risico, weinig netto
Wie wat meer rendement zoekt, komt al snel uit bij bedrijfsobligaties met een degelijk krediet-oordeel. Denk aan schuldpapier met een looptijd van ongeveer tien jaar van AB InBev (rente circa 3,0 procent), Deutsche Telekom (rente 3,2 procent) of ING Bank (rente 3,2 procent).
Deze namen zitten ook in breed gespreide indexfondsen, zoals de Vanguard Euro Corporate Bond ETF, die ruim drieduizend bedrijfsleningen bevat. Dat fonds noteert momenteel een gemiddeld verwacht rendement van circa 3,2 procent. Na aftrek van de vermogensrendementsheffing in box 3 – goed voor circa 2,8 procentpunt belastingdruk – blijft netto nauwelijks 0,4 procent over. En dan geeft de inflatie nog een trap na.
Bedrijfsobligaties brengen naast renterisico ook kredietrisico met zich mee: de kans dat de uitgever in moeilijkheden komt. Die extra onzekerheid levert nauwelijks extra rendement op. Voor defensieve beleggers blijft dit segment daarom onvoldoende voor vermogensbehoud.
4. High yield-obligaties - netto een klein plusje, maar flink risico
Weer een treetje hoger op de risicoladder staan de zogeheten high yield-obligaties, leningen van bedrijven en overheden met een lagere kredietwaardigheid. Het is niet meteen het allerhoogste risico, maar ook niet volledig betrouwbaar in de ogen van kredietbeoordelaars.
Denk aan een obligatie van de Japanse autobouwer Nissan, die momenteel rond de 6 procent rendeert, of aan een obligatie van Ziggo, die iets boven de 4 procent noteert. Ook overheden met een lagere kredietstatus betalen fors meer rente. Staatsleningen uit Mexico of Zuid-Afrika leveren tussen de 8 en 9 procent op – rendementen waarmee beleggers het forfaitaire rendement van 7,8 procent in box 3 eindelijk kunnen benaderen.
Na belasting resteert bij deze obligaties een netto-opbrengst van enkele procenten. Daar staat veelal wel fors meer onzekerheid tegenover: krediet-risico, valutarisico en liquiditeitsrisico. Als de economie vertraagt of markten schrikken van oplopende rentes, kunnen koersen hard dalen en neemt de kans op wanbetaling toe. Voor wie rust zoekt, is dit geen geschikte beleggingscategorie. Het is een gok met een iets hogere rente als troostprijs.
5. Niet-beursgenoteerde proposities - na belasting vaak niet aantrekkelijk
Beleggers die jagen op hoger rendement, kunnen gevoelig zijn voor niet-beursgenoteerde proposities. Het aanbod is breed: mkb-leningen, vastgoedobligaties en projecten in duurzame energie. De rente ligt vaak tussen 4 en 9 procent. Daar staat fors meer risico tegenover, zonder extern toezicht van de AFM.
Voor de fiscus vallen deze beleggingen ook in de categorie ‘overige bezittingen’ en dus onder het hoge box-3-forfait. Veel producten halen het fictieve rendement van 7,8 procent niet. Of het nu gaat om mkb-leningen van Bridgefund (4,25 tot 6 procent), vastgoedproposities van Meerdervoort (5,25 tot 6,75 procent) of obligaties van Fastned voor laadpalen, ze blijven er allemaal onder.
En dan gaat het bij de beloofde rente door aanbieders ook nog eens om het maximum dat een belegger kan ontvangen. Meer wordt het nooit, minder kan wel. Het gaat vaak om achtergestelde leningen met een hoog risicoprofiel. De rente kan uitvallen en (een deel van) de inleg kan verloren gaan. Dat geldt nog sterker voor proposities die met nóg hogere rendementen schermen.
6. Crowdfunding - hoge rente, dun vangnet
Wie de fiscale lat van 7,8 procent wil overstijgen, kan ook terecht bij crowdfundplatforms. Een snelle inventarisatie laat zien dat rentes van 7 tot 9 procent haalbaar lijken, al is het aanbod uiterst divers.
Van goedbedoelde lokale projecten tot uitgesproken risicovolle ondernemingen – het succes van de meeste proposities is allerminst zeker. Beleggers kunnen bijvoorbeeld geld uitlenen voor de start van een zorgboerderij bij Roosendaal, of de aankoop van een Coop-supermarkt in Melissant (Zuid-Holland). En wie het echt avontuurlijk wil, kan 8,5 procent rente verdienen met een lening aan een ondernemer die een Fokker 100 van Virgin Australia wil opknappen en doorverkopen.
De rentes zien er verleidelijk uit, maar de zekerheden zijn flinterdun. Vaak gaat het om achtergestelde leningen: één misser en het rendement is weg. Wie het toch probeert, kan het risico dempen door de inleg over veel verschillende projecten te spreiden.
7. Goud, crypto’s, whisky - zeer speculatief
Dan is er nog een groep beleggingen die géén rente, dividend of huur oplevert, maar die de fiscus toch als volwaardige belegging beschouwt: goud, crypto en verzamelobjecten.
Het zijn bezittingen die hun waarde ontlenen aan schaarste en sentiment, niet aan kasstromen. Een goudstaaf in de kluis betaalt geen rente; een fles whisky van dertig jaar oud stijgt alleen in waarde als iemand er meer voor over heeft. En ook een bitcoin levert geen cash op zolang hij in de digitale portemonnee blijft.
Toch worden ze fiscaal belast alsof er elk jaar 7,8 procent rendement op wordt behaald. In werkelijkheid blijft goud over de lange termijn inflatie net voor, niet veel meer dan dat. Veel crypto’s waren lucratief, maar extreem volatiel. En verzamelobjecten zijn vaak slecht verhandelbaar.
Wie in deze categorie belegt, betaalt dus vaak belasting over een bezit waarvan de waarde sterk afhangt van sentiment en schaarste. Dat maakt deze vorm van vermogen bijzonder kwetsbaar in box 3: veel risico, geen kasstroom en tóch een heffing.
8. Aandelen - langjarig gemiddeld 8 procent, beweeglijk
Van alle beleggingscategorieën komt de aandelenmarkt het dichtst in de buurt van het forfaitaire rendement dat de fiscus veronderstelt. Over de lange termijn – pakweg de afgelopen vijfentwintig jaar – leverde de wereldindex (MSCI World) gemiddeld zo’n 8 procent per jaar op, inclusief herbelegd dividend.
Dat klinkt als een aantrekkelijke en haalbare bron van rendement. Maar aandelen zijn allesbehalve voorspelbaar. Grote pieken werden telkens gevolgd door stevige dalingen: ruim 50 procent tijdens de kredietcrisis van 2008, ongeveer 15 procent in 2018 en meer dan 20 procent in 2022. En in de coronacrash van 2020 verloren de koersen in een paar weken tijd ruim 30 procent.
Onbedoelde effecten
Dat de fiscus beleggingen met hoog en laag risico fiscaal hetzelfde behandelt, heeft negatieve gevolgen. Onbedoeld worden voorzichtige beleggingen riskant, want ze leveren gegarandeerd verlies op. Het hoge door de fiscus veronderstelde rendement in het box 3-stelsel straft voorzichtigheid af. Tegelijk verdwijnen de stootkussens uit de portefeuille. Staats- en bedrijfsobligaties leveren na belasting en inflatie te weinig op.
Tegelijkertijd zullen veel beleggers stap voor stap meer risico aangaan. Aandelen leveren historisch gezien over langere tijd een mooi rendement, maar de kans op forse koersverliezen is niet te negeren. Wie net is ingestapt omdat box 3 dat fiscaal aantrekkelijk maakt, leert dan in één correctie wat volatiliteit betekent.
Een andere groep zoekt het in mkb-leningen, vastgoedproposities en crowdfundprojecten. Vaak zonder toezicht, met hoge kosten en beperkte verhandelbaarheid. De beloofde rente lijkt precies hoog genoeg om de fictieve 7,8 procent te benaderen. Tot een project omvalt, de rente wordt overgeslagen en het papier onverkoopbaar blijkt. Dat is wachten op ongevallen. Het is naïef te denken dat je een hoog box 3-tarief kunt omzeilen door nóg meer risico te nemen. Extra risico vereist immers extra rendement.
Waar vroeger een mix van aandelen en obligaties de klappen verdeelde, is een meer voorkomende verdeling nu een portefeuille van cash en aandelen. Daarmee verdwijnt juist de demping, want obligaties stijgen vaak als aandelen onderuitgaan. De klassieke defensieve mix werkt zo minder goed. De middenweg tussen sparen en vol in risico wordt steeds smaller.
| VEB-lidmaatschap |
|---|
| Nog geen VEB-account? |
| Voor toegang tot de volledige website dient u een VEB-lidmaatschap aan te houden en in te loggen. Indien u lid bent, maar nog geen account heeft kunt u ook klikken op ‘inloggen’ en daarna een account aanmaken. |
|
|
| Meer infomatie over het VEB -lidmaatschap |